De Bredase Muur

De Bredase Muur in de Philipsvleugel van het Rijksmuseum is samengesteld door Pierre Cuypers (1827-1921) als oostelijke buitengevel van het Fragmentengebouw (1890-1897), waarin resten van verschillende Nederlandse monumenten aaneen werden gesmeed. De gevel bestaat uit twee registers die onderverdeeld zijn in vijf traveeën. Het onderste register bestaat uit twee portalen in korfbogen en drie kruisvensters in rondbogen. De traveeën worden gescheiden door Dorische pilasters met omgekeerde consoles die een hoofdgestel ‘ondersteunen’ met een zandstenen architraaf en kroonlijst en een bakstenen fries. Onder de kroonlijst zijn ingemetselde ornamenten van wapentrofeeën en cornucopia, of runderschedels, waarvan de hoorns versierd zijn als hoorns des overvloeds. Het rechterportaal heeft een dubbel bovenlicht met een driehoekig fronton en het linker een enkel bovenlicht met een circulair fronton. De vensters zijn versierd met gekrulde boogvullingen. In het bovenste register zijn de traveeën gekopieerd en opgevuld met Amsterdamse wapenstenen die afkomstig zijn uit het reeds in de negentiende eeuw gesloopte Leprozenhuis en een particuliere woning. Door het verder uitbouwen van het museum aan begin van twintigste eeuw werd de gevel onderdeel van het interieur. 

Cuypers aanpassingen

Oorspronkelijk vormde het onderste deel van gevel, de Bredase Muur, de tuingevel van het stallencomplex bij het Nassau-paleis te Breda. Blijkens een ontwerptekening daterend uit 1875 was het eerste plan van Cuypers de gevel aldaar te vernieuwen. Zoals te zien is op een eveneens door Cuypers getekende plattegrond moest de muur breder worden dan die aanvankelijk was. Ingeklemd tussen de Garnizoensbakkerij links en de Academiestallen rechts, was de gevel toen niet meer dan een met steunberen ondersteunde façade waarachter zich een open plaats bevond. Een ongedateerde litho en een tekening op bruin papier geven een indruk van de conditie in die tijd. Deze visuele bronnen geven bovendien een inkijkje in hoe Cuypers de gevel heeft willen verbeteren. De ontwerptekening toont Cuypers voorkeur voor symmetrie: zeven traveeën met drie portalen en aan weerszijde van het middelste portaal twee vensters. De muur viel echter ter plaatse niet meer te redden, en werd afgebroken en hergebruikt in de museumuitbouw. Onduidelijk is waarom Cuypers de muur in Amsterdam niet uitvoerde volgens de ontwerptekening. In plaats daarvan hield hij zich grotendeels aan de oorspronkelijke compositie. Toch heeft hij twee aanpassingen gedaan. De linker travee moet eerder een afwijkende invulling hebben gehad zoals te zien op de plattegrond, de tekening en de litho. Op de laatste is een eenvoudige deur te zien. Cuypers verving die door een kopie van de kruisvensters. Bovendien corrigeerde hij, volgens de klassieke bouworde, de Ionische pilaren die de portalen flankeren door ze van een voetstuk voorzien. Daardoor dienden de Dorische pilaren die, tegen de klassieken in, al een voetstuk hadden eveneens verhoogd te worden.

Architect ende steenhouwer

De Bredase Muur is wel eens de vertegenwoordiging genoemd van het door Tommaso Vincidor (ca. 1493-1537) geïntroduceerde Renaissance-architectuur in Nederland. Vincidor was van 1531 tot zijn dood de bouwmeester van het in renaissancestijl opgetrokken palazzo in fortezza van graaf Hendrik III van Nassau. De tuingevel werd echter een kleine eeuw later vervaardigd, toen het paleis en het aangrenzende Valkenburg, tussen 1618 en het beleg van Breda in 1624, in het bezit was van Prins Maurits van Oranje. De prins liet het opknappen en uitbreiden met o.a. een achtkantig tuinpaviljoen en een volière door Melchior van Herbach (1579 – na 1624 en voor 1639). In die periode zal ook de tuingevel gerenoveerd zijn in de stijl van Hendrick de Keyser. Van Herbach werd in diens invloedssfeer in Amsterdam opgeleid tot steenhouwer. In 1613-1614 vestigde hij zich in Breda en werd daar ‘architect ende steenhouwer’ van prins Maurits. 

Melchior van Herbach

Op grond van stilistische vergelijkingen en indirect bewijs werd recent de Bredase Muur ook op naam van Van Herbach gezet. Meischke gaf hiervoor de aanzet toen hij het vanwege de ‘originaliteit van de hoofdopzet’ in een adem noemde met de het tuinpaviljoen, dat hij classificeerde als het belangrijkste bouwwerk dat de prins liet bouwen. Andere werken die op basis van bronnenmateriaal kunnen worden toegeschreven aan Van Herbach zijn de Friese Poort te Alkmaar (1614), de poort van de Vleeshal in Breda (1614) en het raadhuis van Klundert (1621). De eerder genoemde volière grensde oorspronkelijk aan de tuingevel van het stallencomplex. Bruinvis merkte de vergelijkbare boogvullingen op boven de kruisvensters in zowel de Alkmaarse Friese Poort als het Klundertse raadhuis. Beide bouwwerken werden op basis van bronnenmateriaal op naamsvarianten van Melchior van Herbach gezet. Agasi herkende de overeenkomsten tussen de boogvullingen van het Klundertse raadhuis en die van van de Bredase Muur. Deze versieringen werden in het verleden in verband gebracht met de Amsterdamse stijl van Hendrick de Keyser. Het verwantschap met de stijl van De Keyser is nog nadrukkelijker aanwezig in de poort voor de Bredase Vleeshal. Van Herbach combineerde hier in 1614 (!), met voorkennis, de ontwerpen van de binnen- en buitenzijde van de Amsterdamse Haarlemmerpoort die De Keyser zelf in 1618 opleverde. De Vleeshal heeft bovendien vergelijkbare geestige ornamenten als de Bredase Muur. Om de functie van het gebouw te duiden, zijn de zandstenen runderkoppen die Vleeshallen traditioneel sierden, verfraaid met guirlandes van worsten.